De Schelde: van bron tot monding

De Schelde ontspringt in Noord-Frankrijk en baant zich over Belgisch en Nederlands grondgebied een weg naar de Noordzee. Van bron tot monding, over een afstand van maar liefst 360 kilometer, ondergaat de Schelde een gedaanteverwisseling van onopvallende bron tot machtige stroom.

Eén rivier, veel gezichten

De Schelde ontspringt in Noord-Frankrijk, op een hoogvlakte bij Saint-Quentin. In haar eerste kilometers is ze slechts een beekje dat via Franse dorpjes de Belgische grens bereikt en daar uitgroeit tot een smalle rivier. Gevoed door zijrivieren ontwikkelt de Schelde zich tot een bredere rivier. Zo’n 350 kilometer van de bron vandaan mondt ze als een machtige stroom uit in de Noordzee.

Drie Scheldes

In de loop der jaren werd het stroomgebied van de Schelde onderverdeeld in drie trajecten:

  • De Bovenschelde is het deel vanaf de bron tot in Gent, waar de Schelde samenvloeit met de Leie. De rivier heeft dan al een lengte van 185 kilometer.
  • In Gent ondergaat de Schelde voor het eerst de werking van het getij. Het deel van Gent dat via Antwerpen tot aan de Nederlandse grens loopt, heet de Zeeschelde.
  • Voorbij de Belgische-Nederlandse grens begint de brede zeearm van de Westerschelde. Via Terneuzen, Breskens en Vlissingen mondt die uit in de Noordzee. Samen met de Zeeschelde vormt de Westerschelde het Schelde-estuarium, dat onder invloed staat van het getij.

De zijrivieren

In België monden enkele grote zijrivieren in de Schelde uit:

  • In Gent komt de Leie samen met de Bovenschelde.
  • De Dender stroomt bij Dendermonde via een kanaal in de Zeeschelde.
  • De Durme was vroeger een belangrijke zijrivier van de Schelde, maar wordt vandaag ook een debietloze arm van de rivier genoemd. Dat betekent dat er maar weinig water per tijdseenheid doorstroomt.
  • De Rupel is de grootste zijrivier van de Schelde. Ze wordt in Rumst gevormd door de samenvloeiing van Dijle en Nete. Ongeveer twaalf kilometer verderop stroomt de Rupel in de Schelde.

Regenrivier en getijdenrivier

De Schelde is tegelijk een regen- en een getijdenrivier:

  • Vooral in de bovenloop wordt de waterstand door neerslag bepaald. De neerslag van een gebied met een oppervlakte van 21.000 km², ook het stroomgebied van de Schelde genoemd, vloeit via de zijrivieren en de Schelde af naar de zee. Dat is goed voor een gemiddeld debiet van gemiddeld honderd kubieke meter. In de winter of in perioden van extreme neerslag kan het zelfs nog veel meer zijn.
  • Voorbij Gent bepalen vooral de getijden de waterstand. Bijzonder aan de Schelde is dat eb en vloed zich ver landinwaarts laten voelen, tot op zo’n 160 kilometer van de monding. De sluizen in Gent doen de getijdenwerking abrupt stoppen. Het hele gebied dat invloed ondervindt van het getij noemen we het Schelde-estuarium.

Hoe is de Schelde ontstaan?

De geschiedenis van de Schelde gaat twee miljoen jaar terug in de tijd. Tijdens de laatste ijstijd stond de zeespiegel veel te laag om de loop van de Schelde diep landinwaarts te beïnvloeden. Door de klimaatverandering en het smelten van de ijskappen won de zee terrein. Achtduizend jaar geleden al kende de Schelde van de monding tot aan de Belgisch-Nederlandse grens een zwakke getijdenwerking.

De stijging van de zeespiegel leidde ook tot het ontstaan van getijdengeulen. Ongeveer vijfduizend jaar geleden ontstond een getijdengeul die geleidelijk de Scheldestroom bereikte. Daardoor mondde de rivier uit in de zee op de plaats waar zich nu de Oosterschelde bevindt. De Oosterschelde werd doorheen de tijd steeds breder. De Westerschelde ontwikkelde zich uit een smalle inham, de Honte genoemd. Ook die bereikte na verloop van tijd de Schelde, en zo kreeg de rivier een tweede monding.

Aanvankelijk was de Oosterschelde de belangrijkste verbinding van de rivier naar de Noordzee. Door verzanding en door de aanleg van twee dammen ten dienste van de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal bleef uiteindelijk de Westerschelde als enige monding over.